DNA-test ziet verschil tussen riskante en ongevaarlijke plekjes in de luchtwegen
Voor hun onderzoek bekeken de moleculair biologen, pathologen en longartsen van het VUmc stukjes weefsel van 36 patiënten met zogenoemde laesies in hun centrale luchtwegen. Die laesies waren gevonden tijdens een bronchoscopie, waarbij met een camera in de luchtpijp wordt gekeken. Van de 36 onderzochte laesies ontwikkelden 24 zich niet tot kanker, 12 wel. Op basis van de DNA-karakteristieken van het weefsel konden de onderzoekers drie kwart van de kankergevallen correct identificeren, net als alle 24 gevallen die niet tot kanker leidden. Een ‘positieve DNA-test’ betekende in dit onderzoek dus dat een laesie altijd tot kanker leidde, een negatieve betekende in bijna 90% van de gevallen dat de laesie zich niet tot kanker zou ontwikkelen. De totale accuraatheid van deze test komt daarmee uit op 92%.
Op dit moment bestaat er in ons land geen screening op longkanker. In bijvoorbeeld de Verenigde Staten gebeurt dat al wel bij risicogroepen, met name bij oudere mensen die langdurig hebben gerookt. Hun longen kunnen periodiek worden bekeken met behulp van een CT-scan. In Nederland en België wordt op dit moment gewerkt aan een groot onderzoek om te kijken of zo’n screening ook hier zinvol is: de NELSON-trial.
Artsen wijzen erop dat bronchoscopie een aanvulling zou kunnen bieden op zo’n screening. Verdachte plekjes worden nu vooral gevonden als er een bronchoscopie verricht wordt wegens longklachten. Dokters kunnen nu niet veel anders doen dan regelmatig opnieuw kijken, om te zien of de plekjes zich kwaadaardig ontwikkelen. Dat is een onaangenaam en belastend onderzoek. Het zou dan ook goed zijn als tijdens de eerste inspectie een biopt kan worden genomen en via het DNA het risico kan worden geschat.
Het is nu echter wachten op een groter, prospectief onderzoek, om te kijken of op basis van het DNA ook echt kan worden voorspeld wat er met de laesies zal gebeuren en of het zinvol is om bij gevaarlijke laesies vroeg in te grijpen.