Effect plaatjesremmers kan worden voorspeld
Onderzoekers uit Leiden en Utrecht onderzochten de rol van genetische polymorfismen voor acetylsalicylzuur en clopidogrel bij patiënten die een percutane coronaire interventie moesten ondergaan vanwege een hartinfarct met ST-segmentverhoging. Bepaalde genetische polymorfismen blijken goede voorspellers te zijn voor trombotische complicaties na de behandeling.
Resistentie tegen de plaatsjesremmers acetylsalicylzuur en clopidogrel is een bekend probleem. Het is naast gebrek aan therapietrouw een belangrijke oorzaak van recidieve cardiovasculaire complicaties. Daarom zijn bepaalde polymorfismen onderzocht, waarvan aannemelijk is dat ze een relatie hebben met effect en/of bijwerkingen. Ze richtten hun onderzoek op negen polymorfismen die bij acetylsalicylzuur en clopidogrel volgens gegevens in de literatuur positieve associaties toonden: COX1 (− 842A > G), P2Y1 (893C > T), GPIa (807C > T), GPIIIa (PlA1/A2), CYP2C19 (*2, *3 en *17), ABCB1 (3435T > C) en PON1 (576A > G).
Als onderzoekspopulatie werden patiënten geïncludeerd die met een hartinfarct binnenkwamen, ST-segmentverhoging vertoonden en vervolgens een percutane coronaire interventie ondergingen. 1327 patiënten waren bij het onderzoek betrokken. Alle patiënten kregen behandeling volgens hetzelfde standaardprotocol. Gedurende één jaar zijn de patiënten gevolgd op het primaire eindpunt: cardiale doodsoorzaak of recidief hartinfarct/stenttrombose. De analyse toonde een 2,5 maal zo grote kans op complicaties of overlijden bij aanwezigheid van twee of meer van de relevante allele vormen. Het COX-1-polymorfisme was meer gerelateerd aan overlijden, het CYP2C9*2 allele polymorfisme meer aan recidief hartinfarct en/of stenttrombose.
De conclusie van de auteurs is dat bepaling van polymorfismen het risico op recidief hartinfarct of stenttrombose en/of overlijden kan voorspellen bij patiënten die zich presenteren met een hartinfarct en ST-segmentverhoging en ingesteld worden op clopidogrel en acetylsalicylzuur.