Gerichte therapie bij longkanker stap dichterbij
Voor deze studie werd in veertien Amerikaanse ziekenhuizen tumormateriaal van patiënten met NSCLC getest op de aanwezigheid van tien oncogene drivermutaties. Als er minimaal één werd gevonden, was het aan de behandelend arts om wel of niet te adviseren een toegespitste behandeling te starten. Dat werd wel bijgehouden, net als hoe lang de patiënt vervolgens nog leefde.
Bij een derde deel van de 1537 mogelijke deelnemers was niet voldoende tumormateriaal beschikbaar om te testen. Bij ongeveer 300 van de overgebleven patiënten kon niet op alle mutaties worden getest. Van de 733 mensen bij wie dat wel kon, werd bij 64 procent één of meer belangrijke mutaties gevonden. Bijna de helft van de patiënten bij wie een mutatie werd gevonden, kreeg vervolgens ook toegespitste therapie (een geneesmiddel dat specifiek ingrijpt op daar waar het mis gaat in de tumorcellen).
De overleving was het hoogst in de groep die behandeld werd op basis van de gevonden mutatie (mediaan: 3,5 jaar). Dat was een jaar langer dan de mensen die wel een mutatie hadden, maar geen toegespitste therapie ontvingen (2,4 jaar). Hierbij is het wel van belang om op te merken dat het hier niet om een gerandomiseerde studie ging: de groepen zijn niet gelijk. De behandelde patiënten waren bijvoorbeeld iets jonger en hadden vaker nooit gerookt.
De auteurs beweren niet dat hiermee het definitieve bewijs is geleverd dat personalized medicine bij longkanker de overleving verlengt. Zij zien het wel als proof of principle: het is mogelijk om te testen op bekende mutaties en het is mogelijk om therapie daarop aan te passen. In een bijbehorend commentaar wijzen Boris Pasche en Stefan Grant erop dat een heel nieuwe aanpak nodig zal zijn om het definitieve bewijs te leveren. Het is onmogelijk om dat in één centrum, met één sponsor te doen; daar is intensieve samenwerking van veel partijen voor nodig.