19 juli 2016

Grote variatie antibioticaresistentie in Europa

Onderzoekers melden in een recente uitgave van Future Microbiology (2016; online 18 mei) dat de totale prevalentie 2,9% was. Antibioticaresistentie werd het meest gezien in Spanje en het minst in Zweden. Voor de APRES-studie namen 20 huisartspraktijken in 9 Europese landen, waaronder Nederland, uitstrijkjes van de neus bij patiënten ouder dan 4 (in het VK ouder dan 18 vanwege ethische regels). Zo verzamelden zij monsters van in totaal 32.770 patiënten die naar de huisarts kwamen voor een niet-infectieuze klacht en geen antibiotica gebruikten of opgenomen waren in de laatste 3 maanden.

De prevalentie van S. pneumoniae was in totaal 2,9% en was hoger bij kinderen van 4-9 jaar (27,2%) dan bij 10-plussers (1,9%). In Nederland was de prevalentie 16,9% bij kinderen van 4-9 jaar en 2,1% bij oudere individuen. Resistentie tegen cefaclor was het algemeenste (52,3%). Resistentie tegen 3 of meer typen antibiotica varieerde verder aanzienlijk, van 3,9% in Zweden tot 31,7% in Spanje.

Andere onderzoekers keken met behulp van neusuitstrijkjes en urine naar de prevalentie van resistente commensale bacteriën in 111 Nederlandse verpleeg- en verzorgingshuizen (J Antimicrob Chemother. 2016; online 30 mei). Linda Verhoef (RIVM) en collega’s vonden een relatief lage prevalentie van ESBL-producerende Escherichia coli (4,2%) en van MRSA (0,3%) waardoor zij concluderen dat verpleeg- en verzorgingshuizen geen belangrijk reservoir vormen van resistente bacteriën. Verder vonden zij een verband tussen een relatief hoog antibioticagebruik en het voorkomen van ESBL-producerende bacteriën (oddsratio: 1,8 voor elke extra 50 DDD/1000 inwoners/dag). Vanwege de grote variatie in prevalentie van resistente bacteriën is het belangrijk om het vóórkomen hiervan in verzorgingshuizen zorgvuldig te monitoren, aldus Verhoef .’