VGZ moet mededingingsbeperkend voorkeursbeleid aanpassen
Via een aanbesteding onder fabrikanten had zorgverzekeraar VGZ één voorkeursproduct voor dieetvoeding geselecteerd. Gespecialiseerde hulpmiddelenzorgorganisaties werden daarna door VGZ verplicht om de voorkeursproducten die zij aan patiënten leveren in te kopen bij één specifieke fabrikant. Voor elk afgenomen voorkeursproduct ontving VGZ vervolgens een financiële kickback fee van de fabrikant.
Naar het oordeel van FHI werd, door de verplichting om de producten bij één specifieke fabrikant af te nemen, de mededinging geschaad. Omdat VGZ hierover niet in gesprek wenste te gaan met de branchevereniging, zag FHI zich genoodzaakt een rechtszaak aan te spannen. In het kort geding oordeelde de rechter al dat de zorgovereenkomst van VGZ een beperking van de mededinging vormde, maar was de merkbaarheid daarvan nog niet komen vast te staan. In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem Leeuwarden alsnog geoordeeld dat de overeenkomst een merkbare beperking van de mededinging vormt en FHI op alle onderdelen in het gelijk gesteld. Het is VGZ per direct verboden nog langer uitvoering te geven aan de mededingingsbeperkende onderdelen van het dieetvoedingcontract.
Eerder hadden patiëntenorganisaties, voorschrijvers en fabrikanten ook al rechtszaken gevoerd tegen het preferentiebeleid en inperken van keuzevrijheid op medische dieetvoeding. Deze rechtszaken hadden onder meer betrekking op de door VGZ gehanteerde sturingsmechanismen, waarbij VGZ via lagere vergoedingen, verplicht gestelde afleverpercentages en kwijtschelding van eigen risico zo veel mogelijk patiënten op het voorkeursmerk probeerde over te zetten. Ook deze constructies werden door de rechter verboden.
De tekst van de uitspraak is nog niet bekend; wij houden u op de hoogte.