26 mei 2016
Weinig opbrengst van labonderzoek bij verdenking fibromyalgie
Dat geldt in ieder geval voor de 373 overwegend vrouwelijke patiënten die werden verwezen naar de reumatologen van de Sint Maartenskliniek (Rheumatology. 2016; online 30 maart). Nienke Lesuis en collega’s bepaalden bij alle patiënten het CK en TSH. Daarnaast werden anamnese, lichamelijk en aanvullend onderzoek verricht zoals gebruikelijk.
Het percentage patiënten met een afwijkend CK was – afhankelijk van de gekozen afkapwaarden – 7,5% (referentiewaarde: 171-470 U/l) of slechts 0,5% bij gebruik van de veel strengere referentiewaarden van de European Federation of the Neurological Societies. De 2 patiënten met een sterk verhoogd CK hadden geen afwijkende waarden bij herhaling van de test. Bij geen van de 28 patiënten met verhoogde waarden werd een spierziekte geconstateerd. De meesten hadden als einddiagnose ‘fibromyalgie’ (n = 25). Andere diagnosen waren osteoporose, gewrichtspijn, en ankyloserende spondylose. Ook de TSH-bepaling leidde niet tot alternatieve diagnosen. Bijna 5% had een afwijkende TSH-waarde, 3,5% te hoog en 1,4% te laag. Slechts 1 patiënt had een iets verlaagd vrij T4. Bij alle patiënten met afwijkende TSH-waarden werd de diagnose ‘fibromyalgie’ gesteld.
De onderzoekers concluderen dat CK en TSH niet routinematig moeten worden bepaald bij een vermoeden van fibromyalgie. Zij wijzen er wel op dat het gaat om een geselecteerde populatie. Bijna 1 op de 3 patiënten was verwezen voor een second opinion (29%). Mogelijk hadden artsen uit de eerste of tweede lijn patiënten met afwijkende CK- en TSH-waarden al naar andere specialisten verwezen of behandeld. Lesuis en collega’s verwachten wel dat hun conclusies generaliseerbaar zijn naar poliklinieken reumatologie.’